Volkskrant column Aleid Truijens

Bestuurslid Aleid Truijens schreef afgelopen week deze column voor de Volkskrant over de perikelen rond de boekenbeurs in Beijing.

Eerst word je uitgenodigd voor een kopje thee, door een overheidsdienaar. Als je dat gesprekje niet helemaal goed begrijpt, volgt er huisbezoek, met een officiële waarschuwing. Dringt die óók niet door en blijf je schrijven wat je te zeggen hebt, dan staat er op een dag een meneer voor je deur, die je op elk bezoekje naar de bakker vergezelt. Leg je te veel bezoekjes af naar diens zin, of aan verdachte types, dan volgt huisarrest, en houd je je daar niet aan, gevangenisstraf. Dan laat je het wel voortaan uit je hoofd om te schrijven over de geschiedenis van je land.

Dit vertelde Tienchi Martin-Liao, voorzitter van het onafhankelijke PEN-centrum voor Chinese schrijvers, afgelopen zondag tijdens een debat op de boekenbeurs Manuscripta. Gespreksleider Manon Uphoff had haar gevraagd hoe dat in China ging, schrijvers het zwijgen opleggen. Zelf komt Martin, die in Duitsland woont, China niet meer in. De vorige PEN-voorzitter, Liu Xiabo, die de Nobelprijs voor de Vrede kreeg, woont in een Chinese cel. Daar zat hij, benadrukte Martin, niet alleen omdat een meerpartijenstelsel bepleitte, maar ook omdat hij als literair criticus enthousiast was over de verkeerde boeken.

Nee, vrijwel niemand liep op Manuscripta rond met het beroemde speldje van The Empty Chair in miniatuurformaat, een stoel met een lange, naar de hemel kronkelende rugleuning – mooi speldje. Op de stand van Amnesty international en PEN-Nederland, waar ik een tijdje stond, werden er geloof ik drie verkocht. Ik had een rare driedubbelrol: journalist, bestuurslid van PEN-Nederland en schrijver van een net verschenen boek, een biografie van F.B.Hotz. In alle rollen mocht ik zeggen wat ik wilde.

Gezien de woede van Herman Pleij en Ramsey Nasr, maandag in De Wereld Draait Door, waar ze ruzieden met principiële thuisblijver P.F.Thomése, zat het de Nederlandse schrijvers die terugkwamen van de Boekenbeurs in Bejing hoog, de kritiek die hier over hen was uitgestort. Het oudhollandse opgeheven vingertje had duchtig gezwaaid vanuit de veilige leunstoel. Terwijl zíj het waren, de uitgenodigde schrijvers en uitgevers, die informeel contact hadden gehad met Chinese schrijvers, en de lezers zicht boden op de wereld buiten hun benarde land, dat nu eenmaal ‘in een andere ontwikkelingsfase’ verkeert dan het onze.

Nee, ik had dat speldje in China ook niet opgeprikt. Liever niet groepsgewijs paraderen met een door een denkpolitie afgedwongen standpunt. En ik kan me van de deelnemende schrijvers en uitgevers, van wie ik de meeste hoogacht, niet voorstellen dat ze tijdens etentjes níet de beknotting van schrijvers hebben aangeroerd. Henk Pröpper, voorzitter van het Nederlands Letterenfonds, noemde de situatie van kritische auteurs in China ‘lastig’. Dat is een bleek adjectief als er, terwijl jij als gast mag stralen, aan schrijvers met wie je had willen spreken huisarrest wordt opgelegd. Maar ja, als je je gastheer, een regime dat e-mails controleert, websites blokkeert en schrijvers gevangen zet, niet mag schofferen, heb je het ongetwijfeld lastig.
Schrijvers, delegatie of niet, spreken niet namens een land, maar namens zichzelf. Dat is precies de reden dat het goed is dat ze wél zijn gegaan. Chinese schrijvers en uitgevers snakken naar contact met buitenlanders en lezers naar buitenlandse boeken. Ik hoop wel dat schrijvers de verbeeldingskracht hebben om zich de wanhoop voor te stellen van collega’s voor wie monddood gemaakt worden precies even erg is als voor henzelf, in welke ‘ontwikkelingsfase’ hun land ook verkeert.

Van een culturele boycot door zelfingenomen intellectuelen worden schrijvers noch lezers gelukkiger. In 1984 beging F.B. Hotz een fout, een angstige fout. Niemand minder dan J.M. Coetzee, de latere Nobelprijswinnaar, wilde Hotz’ verhalen vertalen in het Engels, voor een Zuid-Afrikaanse uitgever. Coetzee vond Hotz werk ongelooflijk goed. Maar Hotz, bepaald niet links, weigerde omdat hij niet wilde dat zijn werk in een ‘fout’ land zou verschijnen. Wat een gemiste kans.

Tienchi Martin-Liao hoopte dat de Nederlandse schrijvers op elk podium dat ze tegenkwamen, onbekommerd zouden vertellen over de mooie traditie van het vrije woord in ons land; dat konden zíj risicoloos doen. Ik hoop dat anderen dan Kader Abdolah, de Iraniër die weet wat onvrijheid is, dat hebben gedaan. Parmantig zeggen, zoals Margriet de Moor deed, dat literatuur ‘een ondermijnende werking’ heeft – zodat je altijd goed zit – , is al te makkelijk. Dat hebben die Chinese schrijvers gemerkt, hoe ondermijnend literatuur kan zijn.

(Met dank Aleid Truijens en de Volkskrant)