In Memoriam PEN-leden 2023-2024

Paul Beers (1935-2024)

‘Ik had geen taal gestudeerd, kwam niet vanuit een taal tot vertalen, maar uit behoefte aan zingeving.’ (Uit een interview met Hans van Pinxteren)

 

In januari 2024 overleed op 88-jarige leeftijd Paul Beers, schrijver, recensent, redacteur en gelauwerd literair vertaler Duits en Frans.

Paul Beers, die aanvankelijk politieke en sociale wetenschappen en filosofie studeerde, stelde rond zijn dertigste vast dat de lat voor literaire vertalingen wel eens hoger mocht door vertalingen van twee Martinus Nijhoffprijslaureaten tegen het licht te houden, en haalde zijn eerste vertaalopdracht binnen: ‘Baudelaire’ van Sartre.

In de jaren die volgden vertaalde hij proza en poëzie, had een uitstekend geheugen voor gedichten en droeg ook Nederlandstalige poëzie voor. Hij had al ervaring met film en toneel die hem daarbij van pas kwam.

Ook had hij affiniteit met filosofie en psychologie, net als een van zijn dierbaarste auteurs Ingeborg Bachmann, en vertaalde onder meer de briefwisseling tussen Freud en Jung. Van Bachmann en Robert Menasse vertaalde hij nagenoeg hun gehele oeuvres. Met zijn auteurs, en na hun dood hun naaste familieleden, onderhield hij nauwe banden.

Hij stond op de barricaden toen er twee jaar aaneen geen Martinus Nijhoffprijs ‘wegens onvoldoende kwaliteit’ werd uitgereikt en sprak zich regelmatig uit over het feit dat vertalers onderbetaald en niet zelden over het hoofd gezien worden.

Tien jaar geleden ontving hij de Letterenfonds Vertaalprijs. In het juryrapport werd onder meer zijn trouw aan zijn auteurs, hun oeuvre, het origineel en het vertalersvak geprezen. Paul Beers was vele jaren een gewaardeerd lid van PEN Nederland.

 

– Nina Targan Mouravi


Els van der Pluijm (1944-2024)

Els van der Pluijm werkte aanvankelijk in het onderwijs en debuteerde als vertaler in 1990 met De Alexandrijnse bibliotheek van Luciano Canfora, waarbij ze naar eigen zeggen behoorlijk wat beginnersfouten maakte en er veel van heeft geleerd. Met de vertaling van de Siciliaanse familiesaga De onderkoningen maakte zij het goed en werd al snel een fulltime vertaler. In de jaren die volgden vertaalde zij ruim honderd boeken, historische non-fictie en fictie, en reisde niet zelden naar haar auteurs om een weekje in hun nabijheid te vertalen. Dat zo’n vriendschappelijke samenwerking steeds meer werd verdrongen door e-mailuitwisseling vond zij jammer. Met haar vakkennis, positieve instelling en gevoel voor humor was zij een graag geziene deelnemer aan het Vertalersgelukstournee.

Van der Pluijm vertaalde onder meer Elena Ferrante, Stefano Massini en Roberto Calasso, een Toscaanse intellectueel die drie jaar voor haar was geboren en drie jaar voor haar overleed. Een citaat uit zijn essay in haar vertaling luidt: Er zijn onoverkomelijke tegenstrijdigheden: een geletterd man wil niets van oosterse wijsheid weten; de onbevredigde mens die de oosterse wijsheid najaagt, wil niets van literatuur weten; een erudiet iemand wil niets van ervaringen buiten boeken om weten; wie buiten boeken om ervaringen opdoet, wil niets van filologie weten; wie op bevindingen van de wetenschap vertrouwt, heeft geen vertrouwen in de bevindingen van de mystiek; wie de mystiek hoog heeft, verafschuwt experimentele onderzoeken; wie naar het moderne kijkt, ziet de barbaarsheid van het verleden; wie naar de oudheid kijkt, ziet het verval van het heden.

 

Zij was lange tijd lid van PEN Nederland, wij zullen haar missen.

 

– Nina Targan Mouravi


Huub Oosterhuis (1933 – 2023)

Huub Oosterhuis werd geboren op 1 november 1933, Allerheiligen, en overleed op 9 april 2023, Eerste Paasdag – symbolische data voor iemand die zijn leven zou wijden aan God, de liturgie en het Woord.

Zijn hele leven woonde hij in Amsterdam. In de Rivierenbuurt waar hij opgroeide in een Rooms-Katholiek gezin, zag hij als kind tijdens Tweede Wereldoorlog hoe zijn Joodse vriendjes met hun gezinnen werden weggevoerd. Het maakte grote indruk op hem, zou hij vaak vertellen. Het moest beter in de wereld, en de kerk moest daaraan bijdragen, dat werd al jong zijn missie.

Hij ging theologie studeren en werd priester, bij de jezuïeten. Als leraar en studentenpastor stond hij midden in het leven en hij raakte ervan overtuigd dat de kerk zich drastisch moest vernieuwen. Zijn ideaal was een kerk waarin mensen zich thuis voelden, en die ook jongeren trok. Voortaan moest er geen Latijn worden gezongen maar begrijpelijk Nederlands. Het celibaat vond hij een onmenselijke, achterhaalde instelling en ook vrouwen moesten priester kunnen worden.

Zelf wenste hij zich niet aan het celibaat te houden; hij trouwde en kreeg kinderen. In 1969 werd hij daarom door de jezuïeten uit de orde gezet; het bisdom Haarlem schorste hem als priester. Maar Oosterhuis bleef actief als voorganger, in de studentenekklesia Amsterdam, een progressief en oecumenisch gezelschap dat goed bezochte diensten organiseerde. Hij bleef zich altijd een priester noemen.

Intussen werd hij bijna ongemerkt een van meest gelezen dichters van Nederland Hij publiceerde dichtbundels, maar was niet alleen een dichter die via de bibliotheek en de boekhandel zijn lezers vond: hij schreef ruim 700 liederen, vooral bedoeld voor de liturgie, maar ook daarbuiten heel populair en veel gezongen. Ze werden in vele talen vertaald.

Die teksten waren retorisch, ritmisch, met veel herhaling en een groot pathos. Ook mensen die nooit poëzie lezen vinden zijn liedteksten prachtig – reden waarom Oosterhuis in de Nederlandse literatuur vaak werd weggehoond, bijvoorbeeld door collega Gerrit Komrij, die hem te zalverig vond.

Veel kinderen kwamen door Oosterhuis in aanraking met poëzie. Wie in de jaren zestig of zeventig op een confessionele Amsterdamse school zat, kent zeker zijn lied over de in aanbouw zijnde wijk de Bijlmermeer. De wijk was bedacht door idealisten zoals hij. De gedachte was dat mensen van verschillende herkomst, kleur en geloof er vredig zouden  samenleven. Hier is een stad gebouwd, overal om ons heen,/ huizen en bomen en mensen van licht en steen’/ Huizen van vrede voor mensen van vlees en bloed/ Veilig onveilig, zo leven zij bitterzoet’.

Oosterhuis stichtte ook wereldse kerken. Hij richtte in de loop der jaren in Amsterdam De Populier, De Rode Hoed en De Nieuwe Liefde, centra voor debat, bezinning en poëzie. Politiek koos hij partij: hij was een fel tegenstander van het neoliberalisme, en kwam op voor de armen, onderdrukten, verjaagden en vertrapten in de wereld. Even vanzelfsprekend was hij een vertrouweling van het koninklijk huis, goed bevriend met prins Claus, op wiens uitvaart hij sprak.

Of er een leven was na de dood, dat betwijfelde hij, tot schrik van traditionele katholieken, openlijk. Hij zou wel zien. De dood was een van zij  meest geliefde thema’s.

 

Sterven zal je ooit

 

maar vandaag

of godweet morgen

kun je leven, doen, zien

 

iemand voor iemand zijn

misschien

 

en het verschil maken, toch,

tussen onverwisselbaar uniek

en om het even

 

tussen dood en leven.

 

– Aleid Truijens


Willem van Toorn (1935-2024)

Twee boeken had hij nog net voltooid, de vertaling van de brieven van Franz Kafka, Ik moet u zo ontzettend veel schrijven en een boek óver Kafka, van wie hij vrijwel al het werk had vertaald: Kafka voor beginners. De feestelijke presentatie moest worden afgeblazen. Kort ervoor moest Willem van Toorn (88), die nooit wat mankeerde, worden opgenomen in een Frans ziekenhuis, in de Berry, waar hij sinds tien jaar woonde met zijn vrouw Ineke Holzhaus. De boeken gingen springlevend de wereld in, hijzelf niet meer. Op 31 mei 2024 overleed Willem van Toorn.

Een vertaler was hij, en een heel goede ook. Hij vertaalde uit verschillende talen: werk van Cesare Pavese, Christopher Isherwood, John Updike, E.L. Doctorow, Klaus Mann, Stefan Zweig, en heel veel afzonderlijke gedichten. Maar in de eerste plaats was hij zelf dichter en schrijver van romans, verhalen en essays, in totaal zo’n veertig boeken. Daaronder ook kinderenboeken en een biografie, over Emmanuel Querido – al met al een groot en veelzijdig oeuvre, van constant hoge kwaliteit.

Van Toorn was geen miskende schrijver: zijn vaste lezers, zijn uitgever, collega-schrijvers en literair critici wisten hoe goed zijn werk was. Maar een groot publiek kreeg dat zeer leesbare en toegankelijke werk nooit. Misschien kwam dat doordat hij wars van publiciteit en borstklopperij was. Zijn werk sloot ook nooit helemaal aan bij de tijdgeest. Toen hij in 1959 begon te publiceren, liepen lezers weg met de Grote Drie, Hermans, Reve en Mulisch. In de poëzie maakten de Vijftigers de dienst uit, Lucebert, Elburg, Kouwenaar en Campert. Van Toorn dichtte traditioneler, hij hield van Nijhoff en Achterberg. Achteraf kun je zien dat zijn werk ook verwantschap heeft met dat van Judith Herzberg en Rutger Kopland.

Overladen met prijzen werd hij niet. Hij kreeg de Jan Campert-prijs voor Het landleven (1982) de Herman Gorter-prijs voor Eiland (1992), en een Zilveren Griffel voor het kinderboek Rooie, maar de Constantijn Huygensprijs en de P.C. Hooftprijs kreeg hij nooit, wat echt onbegrijpelijk is.

Willem van Toorn werd geboren in Amsterdam, maar een echt stadskind werd hij nooit. Zijn ouders kwamen uit de Betuwe, en daar keerde hij altijd weer naar terug, in leven en werk. Hij schreef de autobiografische roman De rivier, waarin hij gloedvol en liefdevol schrijft over de Betuwe waar hij vaak als kind bij familie logeerde, over het geliefde landschap en het dorpsleven. Nostalgie en melancholie om mooie en dierbare dingen die verdwijnen kleuren veel van zijn romans en gedichten.

In de jaren tachtig protesteerde Van Toorn met andere kunstenaars tegen de dijkverzwaringen die het landschap onherstelbaar zouden vernielen. Zijn bekendste roman, Een leeg landschap (1988) gaat over de teloorgang van het Nederlandse landschap, en het daarmee uitwissen van sporen van de geschiedenis en de cultuur. Daarover gaat dit gedicht:

 

 

Tussen wolken en aarde de tekens

 

Tussen wolken en aarde de tekens:

dit waren wij, zijn wij. Kijk maar,

wij graven land uit het water,

stapelen stenen tot torens,

onze blik laat geen ruimte met rust.

 

Aan de rafelige rand van ons blikveld

raakt het oog nog vluchtig verleden:

het scheve hek, de vergeten

wan in de graanschuur, het muntgeld

met het scheepswrak mee opgegraven,

de gebroken boog van de brug.

 

Wij zijn hier maar even, een onrust

die tast in de stilte naar taal,

een wit om angst te beheersen.

Lees maar. Wij hebben bestaan.

 

Willem van Toorn, 1997

 

– Aleid Truijens


Gijs IJslander (1947-2024)

Op 6 februari 2024 overleed Gijs IJlander (pseudoniem van Gijs Hoetjes), 76 jaar oud.

Ineens was hij er, in 1988, met de debuutroman De kapper. Het boek leek beslist niet het werk van een beginneling: een mysterieus en spannend verhaal, met een subtiele, ongewone compositie. Hij kreeg er de Geertjan Lubberhuizenprijs én de Anton Wachterprijs voor.

Toen IJslander (indertijd nog Hoetjes) debuteerde, was hij 41 en had hij er al een half leven opzitten. Hij werd in 1947 geboren als tiende kind in het gezin van een tuinder in Heiloo. Na het gymnasium studeerde hij Engels. Lange tijd werkte hij als taalkundige bij toetsproducent CITO, ook nog naast zijn literaire werk, maar de statistiek en de wetenschap boden hem te weinig inzicht in het bestaan, zei hij in interviews.

Zijn dertien romans gaan over zeer uitlopende onderwerpen, over de jacht, de visserij, politiek gekonkel, de doorwerking van en fout oorlogsverleden, over euthanasie en morele twijfel Toch zijn ze allemaal direct herkenbaar als echter ‘IJlanders’: een raadselachtig, langzaam ontvouwd verhaal waarin niet alles wordt weggegeven, ongrijpbare, eenzelvige personages, wisselende perspectieven en onbetrouwbare vertellers. Landschappen spelen een belangrijke rol. Zijn stijl is sober, maar rijk aan metaforen; het wereldbeeld dat uit de romans spreekt is niet al te zonnig.

Misschien dat de ongrijpbaarheid van zijn personages en de ingenieuze structuur van de romans ertoe leidde dat zijn werk nooit een groot publiek vond, ondanks doorgaans positieve recensies. Hij was een schrijver voor een trouwe groep liefhebbers. Wie van rechttoe, rechtaan realistische of  autobiografische verhalen houdt, is bij hem aan het verkeerde adres.

Hij schreef ‘ideeënromans’, zei IJlander zelf,  ‘schrijven is voor mij een andere manier van denken.’ Wie ervaringen omsmeedt tot een verhaal, ziet meer kanten aan de werkelijkheid.  In zijn laatste roman Vergeef ons onze zwakheid  (2014) zegt een personage: ‘Wat je ook doet, blijf niet doordraaien in gedachten die nergens toe leiden, maar neem afstand, maak er een verhaal van. Vooral als het om een leven gaat.’

IJlander is begraven op de natuurbegraafplaats Landgoed Mookerheide, in de buurt van Middelaar, waar hij woonde.

 

– Aleid Truijens


Wim Hazeu (1940- 2024)

Op 2 juli dit jaar is in zijn woonplaats Baarn PEN-lid Wim Hazeu overleden. Hazeu was het meest bekend vanwege zijn biografieën. Hij schreef er vele, van korte schetsen tot lijvige werken. Met hem werd de Nederlandse biografie volwassen. Het bekendst werd Hazeu door zijn levensbeschrijvingen van grote, Nederlandse kunstenaars: Gerrit Achterberg, J.J. Slauerhoff, M. C. Escher, Simon Vestdijk, Marten Toonder en Lucebert. Voor de biografie van Slauerhoff kreeg hij de Biografieprijs van de Dordtse Academie. Minder bekend was zijn eigen, vrije werk. Hazeu schreef poëzie, in het begin vooral door de natuur geïnspireerde gedichten, en romans.

 

Behalve biograaf was Hazeu radio- en televisiemaker bij de NCRV. Onder zijn supervisie kwamen tv-series tot stand van bekende Nederlandse boeken, zoals Bartje, de Koperen Tuin en Sil de Strandjutter. Hij maakte dichtersportretten van onder andere H.H. ter Balkt, Theun de Vries en Jos Vandeloo. Hij presenteerde de boekenrubriek Open Boek (1976), produceerde televisieportretten van schilders en musici en stapte eind jaren tachtig over naar het boekenvak: hij werd uitgever bij Elsevier en richtte later de uitgeverijen De Prom, in Nederland, en Houtekiet in België op. In 2001 nam hij afscheid van de uitgeverij en richtte zich volledig op het schrijven van biografieën.

 

– Jeroen Thijssen


Kees Verheul (1940-2024)

Slavist Kees Verheul leidde een lang en werkzaam leven. Hij was docent Russische letterkunde aan de universiteit van Groningen, vertaalde poëzie van grote namen uit de Russische literatuur, als Innokenti Annenski en Osip Mandelstam, publiceerde romans, novellen, dagboeken en essays. Hij promoveerde aan de Universiteit van Amsterdam op de poëzie van Anna Achmatova.

 

Zijn biografisch werk, maar ook de roman Een jongen met vier benen, had regelmatig homoseksualiteit als thema; Verheul was zijn leven lang samen met zijn vriend van de middelbare school, Cees/Kees Smit. Volgens Verheul werd geen regel van hem gepubliceerd zonder dat Smit ernaar had gekeken.

 

Verheul verschanste zich niet achter de muren van de universiteit. Hij kwam op voor de verdrukte schrijvers in Rusland, was bevriend met de dichter Joseph Brodsky, wiens werk hij ook vertaalde. Zijn herinneringen aan zijn bezoeken aan Rusland, als student, zijn nog steeds zeer leesbaar.

Voor Verlaat debuut en andere opstellen ontving Verheul in 1977 de Busken Huetprijs voor biografieën en essays. In 1991 kreeg hij, samen met een aantal andere vertalers, de Aleida-Schotprijs voor vertalingen van de poëzie van Joseph Brodsky.

 

Kees Verheul overleed op 16 maart 2024 in het Rosa Spierhuis te Laren.

 

– Jeroen Thijssen


Jan Cremer (1940-2024)

Zijn naam en zijn succes zijn onverbrekelijk met elkaar verbonden geweest. Ik, Jan Cremer stond als een statement, en de titel beloofde onomstotelijk wat je kreeg: een boek vol Jan Cremer. En dat kreeg je. Cremer was rauw, rebels, seksueel heel erg expliciet, en humoristisch. Op het omslag zat Cremer zelf wijdbeens op een Harley, in spijkerpak, en met dat jongensgezicht dat onverhuld de wereld inkeek. Hij was klaar voor het leven, en klaar voor de wereld.

 

Cremer werd vergeleken met een Amerikaanse filmster, een barbaar en een zwijn. W.F. Hermans noemde het boek ‘een bandeloze ontploffing tussen autobiografie en mythomanie’. Zelf noemde Cremer zijn werk een ‘eenmansguerrilla’.

Het sloeg in 1964 in ieder geval als een bom. De Bezige Bij schrijft in de overlijdensadvertentie dat het de critici schokte en dat ouders hun kinderen verbood het te lezen – wat ze natuurlijk juist deden. Van Ik, Jan Cremer werden miljoenen exemplaren verkocht, en Cremer werd de meest gefotografeerde auteur van Nederland, of: zoals Kluun jaloers opmerkt: ‘Er is geen enkele schrijver die zijn werk zo goed wist te verkopen als Cremer’.

 

Hij bleef schrijven zoals hij schreef, Ik, Jan Cremer 2 en 3, en de trilogie De Hunnen. Het succes van zijn eerste boek, dat miljoenen keren werd verkocht, zou hij nooit meer evenaren. Het werd een monument voor een man en zijn tijd.

 

Cremer wees een nieuwe generatie de weg naar een leven dat alleen hij maar ten volle kon leven: een leven zonder taboes en vol met ‘mokkels’. Anderen konden daar alleen met afschuw of vol bewondering van dromen. Of, zoals Kees van Kooten schreef (geciteerd door Carel Peeters): ‘iedere jongen is het gegund om zich ten minste één dag in zijn leven Jan Cremer te wanen.’

 

Cremer was niet alleen een schrijver: hij schreef in de winter, maar ’s zomers schilderde hij. In Cremer werd het verschil tussen die twee disciplines opgeheven, of zoals zijn partner Babette Cremer-Sijmons het beschreef:

‘Hij schreef zoals hij schilderde, hij schilderde zoals hij schreef.’

 

Hij stierf op woensdag 9 juni, 84 jaar oud.

 

– Michel Maas


Tonke Dragt (1930 – 2024)

93 werd ze, Tonke Dragt. Ze vond het zelf heel erg oud. Toen ze rond haar negenstigste werd geïnterviewd zei ze, “het is zo dicht bij de honderd”.

Geboren in Nederlands-Indië, en zoals zovele Nederlanders zat ze jaren in een Japans interneringskamp. Wie durft er aan haar woorden te twijfelen, dat ze daar uit verveling in haar fantasie is gedoken en is gaan schrijven. Van haar hand kwamen geen bloederige kampmemoires, maar avontuurlijke vertellingen over wonderlijke plaatsen en dappere en laffe, goede en kwade mensen.

 

Tonke en haar familie overleefde de kampen, bleef zolang mogelijk in Nederlands-Indië, maar vertrok na de onafhankelijkheidsoorlog naar Nederland. Daar werd ze tekenlerares. Volgens haar eigen woorden kon ze geen orde houden, maar kreeg ze de klassen stil door spannende, fantasierijke verhalen te verzinnen. Zo ontstond De brief voor de Koning, een boek over moed en het belang van het geschreven woord, en naar het schijnt het Nederlandse kinderboek dat in de meeste talen is vertaald.

 

Hiermee begon een geweldige carrière van grootse, meeslepende, door haarzelf geïllustreerde kinderboeken, waarvan aardig wat succesvol verfilmd zijn (De brief voor de Koning is een paar jaar geleden nog op Netflix verschenen).

 

Wat ik zelf fascinerend vind is dat 60, 70 jaar na het verschijnen van haar eerste boeken, nog regelmatig mensen in boekhandels komen om haar boeken voor kun kinderen en kindskinderen te kopen, en dat ook die kinderen op zoek zijn naar nieuwe boeken van deze schrijfster. Je hoeft geen honderd te worden om eeuwigheidswaarde te hebben.

 

Voor wie haar voortdenderende stem en verhalen wil horen, een paar jaar geleden is er een zeer lang podcastinterview met haar verschenen bij de Grote Vriendelijke Podcast (klik hier en hier). In diezelfde podcastserie verscheen een prachtig gesprek met haar vrienden en uitgever Rindert Kromhout en Eefje Buenen (klik hier). Het is de moeite waard.

 

– Aby Hartog