Hij vertelde en ik schreef. Wereldvluchtelingendag 2020
Sinds 2000 vindt jaarlijks op 20 juni de Wereldvluchtelingendag plaats. Ter gelegenheid daarvan vroeg PEN Nederland aan schrijfster Gerda Crouset om op te tekenen hoe ze de uit Eritrea gevluchte Gebre Zemichael Nederlands leerde en ze ondertussen de verhalen over de zes moeizame jaren van zijn vlucht naar Europa samenbrachten in het boek De ijssalon van meneer Mebrat.
In januari 2017 ontmoette ik Gebre Zemichael (1992) voor het eerst. Hij was statushouder en werkte als vrijwilliger in een houtatelier. Op zijn zestiende was hij met zijn drie jaar jongere neefje Hayat uit Eritrea naar Nederland gevlucht. Hij sprak voornamelijk Tigrinya. Als taalcoach in Maastricht had ik al eerder privélessen gegeven aan vluchtelingen: jonge vrouwen die zich aardig in hun nieuwe taal wisten te redden en nog net even dat laatste duwtje nodig hadden. Maar dit was van een andere orde, dit zou een enorme uitdaging worden. ‘Want hoe gaan we met elkaar communiceren?’ schoot het door mijn hoofd.
‘Neem de volgende keer je boeken mee van de inburgeringscursus’, raadde ik hem aan. Dat woord herkende hij en hij knikte ietwat verlegen. ‘Dan gaan we samen kijken naar wat je moeilijk vindt.’ Veel verder kwamen we niet die eerste keer, behalve dat ik voelde met een serieuze, gevoelige jongen te maken te hebben.
De daaropvolgende week gingen we met zijn lesmateriaal aan de slag. Telkens als Gebre een woord niet begreep, ging ik op zoek naar een synoniem. En als het bij hem dan nog niet binnenkwam, maakte ik een tekening in mijn schrift, of probeerde ik het met mijn armen en via de uitdrukking op mijn gezicht. Zo regen de weken zich aaneen en ging ik steeds meer uitzien naar dat anderhalve uur op de vrijdagochtend met die bijzondere, humoristische jongeman. Want dat hij alleen al door zijn manier van kijken en lopen anderen aan het lachen kon maken, had ik al gauw door.
‘Gerda legde me alles heel rustig uit’, licht Gebre zijn ervaringen met de bijzondere taallessen met haar toe. ‘Telkens als ik iets niet begreep, zocht ze naar een manier om met me te kunnen praten. Heel soms was dat in het Engels, maar dat ging niet goed, want dat spreek ik niet.’
In de loop der maanden leerde hij steeds meer woorden en ging zijn zinsbouw erop vooruit. Er ontstond een vertrouwensband tussen Gebre en mij. Zo vroeg ik hem op een dag waar de littekens op zijn linkerarm vandaan kwamen en waarom hij het wel over zijn moeder, broers en zusjes had, maar nooit over zijn vader. ´Hij vertelde me over de martelingen onderweg in de detentiekampen in Libië: elektrische kabels tegen zijn bovenarm. De messteek bij zijn polsslagader. En over zijn vader die naar een werkkamp moest omdat zijn twee oudste zonen op de vlucht waren geslagen voor militaire dienst. Zijn antwoorden raakten me diep.
Toen ik een collega over Gebre vertelde, raadde deze me aan het verhaal van zijn vlucht op te schrijven. Evert Zuiddam, directeur/eigenaar van RIZZ, een borstelfabriek in Nijkerk waarvoor ik freelance klussen deed, had al eerder opgemerkt hoezeer ik was getroffen door het levensverhaal van Gebre. In de herfst van 2017 zei hij, tijdens een zakenreis door Frankrijk: ‘Dát is een mooi verhaal om op papier te zetten.’
Met de goedkeuring van Gebre’s familie in Eritrea begonnen we aan het boek. Ik deelde de zes jaar van zijn vlucht in periodes in: de tocht naar het VN vluchtelingenkamp Shagarab, het verblijf in Khartoem, het transport door de Sahara en de overtocht naar Italië met de reis naar het noorden, naar Amsterdam. Hij vertelde en ik schreef. Zelf ging hij niet schrijven. Ook deed ik research. Bijvoorbeeld hoe ziet het strand van Massawa eruit, de havenstad van Eritrea aan de Rode Zee? Daar had Gebre fijne zomervakanties doorgebracht en leerde hij als klein jochie zwemmen. Ik checkte mijn bevindingen met hem. Door dat checken ontstonden er momenten, waarop ik hem helemaal vrolijk zag worden. De herinneringen borrelden op. Vervolgens las hij wat ik schreef en gaf hij daar commentaar op.
Gebre: ‘Het voelde goed over mijn ervaringen te kunnen praten. Gerda stelde me vragen en ging net zolang door totdat alles, alles voor haar duidelijk werd. Als het te heftig werd in mijn hoofd, stopte ze en gingen we een andere keer verder.’
Ik begreep al snel dat ik een bron had blootgelegd, waaruit ik voorzichtig moest putten. Gebre sprak niet alleen met zijn tong, de woorden kwamen diep vanuit zijn hart. Honderden uren hebben we samen doorgebracht. En telkens weer liet hij een ander licht schijnen op de ongelooflijke tocht die hij met zijn neefje van Eritrea naar Europa had afgelegd.
Op een dag stelde ik hem voor het prachtige verhaal van De Kleine Prins, geschreven door Antoine de Saint-Exupéry, samen te gaan lezen. Zijn kennis van de Nederlandse taal was na twee jaar zo gegroeid dat hij me er zelfs uit kon voorlezen. ‘Die prins in de woestijn dat ben jij’, zei ik tegen hem. ‘Kijk maar naar de tekeningen: dezelfde krulharen die naar de hemel wijzen. Alleen is hij blond en ben jij donker.’ Op dat moment legde hij zijn arm naast mijn bleke sproetenarm en ik dacht: wat een mooie combinatie.
Ik stelde hem voor dat we beiden de auteurs van het boek zouden worden. Hij vond dat een goed idee. We vormden immers een hecht team tijdens het schrijfproces. Hij vertelde, ik werkte alles uit.
Gebre beheerst het Nederlands nog steeds niet volledig, maar het gaat de goede kant op. Tegelijk denk ik niet dat hij zelf schrijfplannen heeft. Hij is meer iemand die graag met zijn handen werkt. Zoals zijn vader (timmerman). Inmiddels hebben we samen ook het boek Alleen op de wereld van Hector Malot gelezen.
De ijssalon van meneer Mebrat. Het aangrijpende verhaal van twee jongens uit Eritrea en hun zes jaar durende vlucht naar Europa (uitgegeven bij Ad. Donker, 2020).
Meer informatie over het boek vindt u hier.