PEN Leest: Er is geen overkant

Gedichten van Ghadyath Almadhoun en Anne Vegter

Schuldgevoel. Dat is wat oorlog oproept bij mensen die er niet middenin leven. Die ná een oorlog zijn geboren en haar alleen kennen uit verhalen van anderen. Die het geluk hebben in een land te wonen waar de oorlog al een tijdlang niet aan de deur bonst en al decennia dobberen in het vruchtwater van de vrede, zonder nog te beseffen hoe paradijselijk dat is. Het is een soort survivors’s guilt.

Wij met onze kleine zorgen en klachten, die de gruwelijke beelden zien op het Journaal, van kapotgeschoten steden, vluchtende inwoners met angst in hun ogen, huilende kinderen met kapotgeschoten lichamen, stapels lijken op straat. We sidderen even. Het is vreselijk. Je zal het maar zijn. En kijken weg. We zappen weg. We lezen niet meer ál die gruwelreportages in de krant. Want wat kunnen we doen?

Over dat schuldgevoel, en dat machteloze wegkijken, gaan de gedichten van Ghadyath Almadhoun en Anne Vegter. Samen – ieder de helft – schreven ze de bundel Ik hier jij daar. Hij lange prozagedichten, zij kortere en lagere gedichten. Ze reageren niet direct op elkaars gedichten, maar hun gedichten laten een ander licht schijnen op die van de ander; je leest ze anders dan wanneer het twee bundels waren geweest.

De titel is een beetje misleidend. Geen van beide dichters leeft dáár, in Syrië, waar al jaren een gruwelijke oorlog woedt, waarbij een dictator zijn eigen bevolking uitmoordt. Ze leven allebei ‘hier’, in het veilige, comfortabele westen; de Syrisch-Palestijnse Ghadyath Almadhoun (1979) in Zweden, Anne Vegter (1958) in Nederland. Maar Almadhoun weet dat zijn familie en vrienden in angst en levensgevaar verkeren. Daardoor kan hij niet onbezorgd opgaan in het leven in Stockholm, ook al heeft hij een nieuwe liefde en bezoekt hij samen met zijn nieuwe vrienden hippe falafel-tentjes.

Hij blijft een vreemdeling. Bij elke aanslag door moslims in Europa voelt hij dat zijn nieuwe, westerse vrienden zich weer iets meer van hem afkeren. Dat, beseft hij, overkwam de joden in Europa tachtig jaar eerder. We leren niet van de geschiedenis, van de rampzalige gevolgen van groepsdenken, uitsluiting en wegkijken.

Het is geen lieflijke poëzie, van beiden niet. De bundel opent met het bijtende prozagedicht ‘Wij’ van Almadhoun, over het ongemak dat hij westerlingen bezorgt. Daarvoor biedt hij excuses aan:

Wij die zijn rondgestrooid als granaatscherven, van wie het vlees door de lucht vliegt als regendruppels, aan iedereen in deze beschaafde wereld bieden wij onze oprechte verontschuldigingen aan, mannen, vrouwen en kinderen, omdat we onopzettelijk in hun veilige huizen zijn verschenen, zonder toestemming te vragen. Wij bieden onze excuses aan, omdat we onze afgerukte lichaamsdelen in hun sneeuwwitte geheugen hebben geprent, omdat we het beeld van de normale, complete mens in hun ogen hebben geschonden, omdat we zo schaamteloos waren om plotseling op te duiken in het journaal, op de internetpagina’s en in de kranten: naakt, met alleen ons bloed en onze verkoolde resten. Aan alle ogen die niet rechtstreeks naar onze wonden durven te kijken bieden wij onze excuses aan, uit angst dat ze kippenvel zullen krijgen. We zijn excuses verschuldigd aan iedereen die zijn avondmaal niet meer door zijn keel kon krijgen nadat hij onverwacht was geconfronteerd met onze verse beelden op de televisie. We zijn excuses verschuldigd voor het leed dat we hebben toegebracht aan iedereen die ons in deze toestand heeft gezien: zonder opsmuk en zonder dat er een poging was gedaan om onze resten bijeen te vegen en weer aan elkaar te naaien voordat we op hun schermen verschenen.

De gedichten van Vegter zijn te lezen als een reactie op dit gedicht, vooral de drie die ze schreef onder de titel ‘ondertussen in nederland’.

In het eerste van de drie schetst ze een veilig, aangeharkt land, waar baby’s worden geboren, de huiskamers gezellig verlicht zijn en de sportvelden goed onderhouden. In de winkelcentra hangen camera’s, ‘voor uw en onze veiligheid’. In het tweede gedicht in de serie zie je de scheurtjes in het perfecte pantser van de mens in zijn Vinex-wijk:

waar praten de mensen over
hoe houden ze goed en slecht uit elkaar
wanneer raken ze verwikkeld in spelletjes
hoe verzoenen ze zich
wat doet ze pijn
wanneer nemen ze pillen
in welke raadsels blijven ze geloven

In ‘ondertussen in nederland (III) is het goed mis. Het land is in oorlog:

Het begon met grote ontploffingen bij benzinestations in het hele land
er werd aan een gecoördineerde actie gedacht
de grenzen in het noorden oosten en zuiden werden gesloten
verbindingswegen in het oosten en zuiden zijn geblokkeerd
in utrecht brak een grote brand uit

Het staat er gewoon, alsof de nieuwslezer het voorleest. Een verslaggever pikt her en der wat citaatjes op. De ontreddering is totaal:

‘in de gracht drijven lijken’
‘er zwemmen honden die vreten ze gewoon’
‘hier weet niemand iets we kunnen niet eens’
‘er liggen mensen onder het puin met wonden die niemand verbindt’

De mensen proberen wanhopig te vluchten. Bij de grensovergangen staan kilometerslange rijen met auto’s volgestapeld met kinderen en koffers. Ze proberen de veerboten te bereiken naar de Wadden, waar het veilig zou zijn. Mensen vertrappen elkaar om op de boot te komen. Maar de veren varen niet meer en alle communicatie ligt plat. De mensen staan klaar om dan maar met andere boten ‘naar de overkant’ te gaan, naar welke veilige haven dan ook. Het gedicht eindigt zo:

waar is de overkant
er is geen overkant
we drijven verder
we spoelen over de hele wereld
niemand zit op vluchtelingen te wachten
gelukszoekers

zo worden we genoemd

Inlevingsvermogen, meer hebben we niet tot onze beschikking om iets te ervaren van wat al die mensen meemaken voor wie de westerse landen hun grenzen willen sluiten. We kunnen alleen maar weten hoe het is om een lamgeslagen, wegkijkende westerling te zijn door onszelf te zien door de ogen van een ander, die ons met verbazing gadeslaat. We kunnen alleen enigszins ondergaan wat het is om in een oorlog te zitten, voor je leven te vrezen, om op te vlucht te slaan, alles achter te moeten laten, door te bedenken hoe het zou zijn als wíj het nu eens waren, op die bootjes.

De gedichten van Vegter en Almadhoun willen de mensen niet hardhandig ‘een geweten schoppen’. Daar is de literatuur niet voor. Maar je verplaatsen in het bewustzijn van een ander, en een eindje mee oplopen in dat leven, dat is wel mogelijk, ook al is het maar even. Dat is wat deze superieure poëzie laat zien.

Aleid Truijens


Ghayath Almadhoun en Anne Vegter: Ik hier jij daar – Gedichten
Jurgen Maas 2017; 71 pagina’s; € 18,45
ISBN 978 94 91921 34 6

De prozagedichten van Ghayath Almadhoun zijn uit het Arabisch vertaald door Djûke Poppinga.