Een lege, en twee volle koffers
At home everywhere was het thema van de tweejaarlijkse conferentie van PEN’s Writers in Prison Committee (WIPC) en het International Cities of Refuge Network (ICORN). Op 29, 30 en 31 mei kwam de internationale vergadering deze keer naar Rotterdam.
De Amerikaans-Chinese schrijfster Yiyun Li hield de tweede dag van de conferentie op het schip ss Rotterdam, de keynote-speech: The art of losing a home, the art of finding a home. De zaal hing aan haar lippen. Toen ik de schrijfster na afloop bedankte voor haar lezing, die één lang pleidooi was voor wat zij persoonlijk taalgebruik noemde en vroeg of ik haar woorden nog eens kon overlezen, aarzelde ze: de tekst werd drie keer onderbroken door een scène uit een speelfilm, gebaseerd op een van haar verhalen. Zonder die beelden en de dialogen van de acteurs was het toch niet te volgen?
Ik denk van wel, maar ik heb haar niet kunnen overhalen, en moet het nu doen met wat ik me van haar speech herinner. Zonder citaten.
Zo vertelde ze dat haar vader uit een klein gehucht in China naar de stad vertrok om daar te studeren. Hij was de eerste uit zijn dorp, en alle inwoners legden geld bij elkaar om een koffer voor hem te kopen. De koffer kwam er, maar op het paar sokken na dat zijn moeder voor hem had gekocht, had de jonge student niets om in pakken. Toen Yijun Li decennia later naar Amerika afreisde had ze twee koffers tjokvol spullen bij zich. En ze somde op wat er zoal in zat. Door de voorwerpen te noemen – boeken, gymschoenen, föhn, zomerjurk – zag je het meisje voor je dat ze eens was geweest. Woorden als armoede of vooruitgang gebruikte ze niet, de lege koffer met dat ene paar sokken zei genoeg.
Het was alsof ze tijdens haar lezing ook een koffer uitpakte, met beelden die op het eerste gezicht weinig met elkaar te maken hadden. Maar doordat zij ze uitgekozen had, en beschreef in haar directe, levendige stijl ontstond er vanzelf een eenheid, en zelfs zoiets als een betoog.
De drie filmscènes die ze liet zien gingen over een toevallige ontmoeting tussen twee oudere mensen op een bankje in een stadspark in Amerika: Een Chinees die zijn dochter bezoekt, en een Indiase weduwe die is verhuisd om dichter bij haar enige zoon te kunnen wonen. Ze spreken allebei nauwelijks Engels, en toch proberen ze met handen en voeten duidelijk te maken wie ze zijn, en wat hen hierheen heeft gebracht. Dat lukt wonderwel.
Tijdens het kijken dwaalde ik in gedachten af naar een avond, een paar jaar terug, met mijn zoon en een Japanse vriend die geen woord Nederlands sprak en ook geen Engels. Hoe we voortdurend van onze stoel opsprongen om uit te beelden waar we vol van waren: de gemiste afslag van Sven Kramer (ik) een bezoek aan het Dick Bruna-museum (hij). Het duurde even voor we doorhadden dat onze gast zich niet de haren uit het hoofd trok, maar op iets of iemand met wel heel lange oren doelde. Nijntje bleek in het Japans Miffi te heten. Die herinnering bevestigde wat Li in haar lezing ook beweerde: soms blijk je met weinig woorden toe te kunnen.
Als voorbeeld van hoe we onze taal aanpassen aan wat we denken dat mensen willen horen, schetste ze het volgende niet helemaal denkbeeldige tafereel: een onderwijzer vraagt de kinderen in zijn klas wat ze, mochten ze een wens doen, nu zouden vragen. De een antwoordt: een hond; de volgende zegt: een broertje of zusje. Een derde vertelt dat ze heel graag een skateboard wil. De onderwijzer hoort de antwoorden met een minzaam knikje aan, totdat een kind zegt: Ik wens dat er vrede op aarde komt. Dat het nooit meer oorlog wordt. Wereldvrede wens ik . De onderwijzer prijst de leerling uitbundig, waarop de andere kinderen ongemakkelijk op hun stoel beginnen te draaien. Hebben ze een fout antwoord gegeven? Hadden ze niet heel andere, grotere woorden moeten gebruiken? Is dat de manier om de onderwijzer aan het juichen te krijgen?
Li noemde het een linke situatie die kinderen ertoe aanzet in slogans te praten, in zinnen die niet uit henzelf komen. Op een conferentie waar noodgedwongen vooral Engels gesproken werd, een taal die van de meesten van ons de tweede of derde taal is, niet onze moedertaal, werd die uitspraak een aansporing: Om ook als je moe bent van alle debatten en gesprekken niet in gemakzuchtig taalgebruik te vervallen. Om nooit je toevlucht te nemen tot grote behaagzieke woorden. Om je te allen tijde precies en persoonlijk uit te drukken.
Yijun Li, geboren in Beijing, schreef de romans: Kinder Than Solitude, A Thousand Years of Good Prayers, The Vagrants, en Gold Boy, Emerald Girl. En memoires, getiteld: Dear Friend, from my Life I Write to You in Your Life. Ze geeft les aan Princeton University.
Vonne van der Meer